Op 17 april 2024 heeft de Kennisgroep onroerende zaken de vraag beantwoord of de verhuisregeling van artikel 3.111, tweede lid, Wet IB 2001 van toepassing is op een buitenlandse woning. De Kennisgroep beantwoordt deze vraag bevestigend en geeft aan dat er recht bestaat op aftrek van rente.
Bron: Belastingdienst Kennisgroepen, 17 april 2024
Op 17 april is een standpunt van de Kennisgroep IBR IB niet winst/LB/PH gepubliceerd over de vraag wat verstaan wordt onder het ‘genieten van een vergoeding waarop artikel 31a, achtste lid, Wet LB 1964 van toepassing was’. Dit is van belang voor het overgangsrecht van de aftopping en de versobering van de 30%-regeling alsook de afschaffing van de partiële buitenlandse belastingplicht.
Bron: Belastingdienst Kennisgroepen, 17 april 2024
Het Vreemdelingenbesluit kent een verblijfsgrond voor vermogende vreemdelingen, die bedoeld is voor vreemdelingen die minimaal € 1.250.000 investeren in een innovatieve onderneming. Per 17 april is deze verblijfsgrond afgeschaft. Voor al verleende verblijfsvergunningen is er een overgangsbepaling. Van deze verblijfsgrond werd overigens maar weinig gebruikgemaakt.
Bron: Staatsblad 16 april 2024, 83
Een internationale bachelorstudent Geneeskunde aan de RU Groningen, met de Saoedi-Arabische nationaliteit, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘studie’. De RUG heeft de vreemdeling afgemeld bij de IND wegens onvoldoende studievoortgang. Vervolgens heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning ingetrokken. De Raad van State bevestigt dat dit rechtmatig heeft mogen gebeuren. Op de grief dat de gehanteerde voortgangstoets discriminerend zou zijn ten opzichte van Nederlandse studenten gaat de RvSt niet in.
Bron: Raad van State, 12 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1534
Kan met vrucht een nieuw verzoek tot (voortgezette) toepassing van de 30%-regeling worden gedaan voor een andere periode dan die waarvoor eerder een verzoek is gedaan dat is gehonoreerd? A-G Pauwels meent dat het cassatieberoep van belanghebbenden gegrond is.
Bron: Hoge Raad, 29 maart 2024, ECLI:NL:PHR:2024:350